... is de hond die alles vindt en alles binnen brengt.
Wat is “een goede jachthond”? Als je de verhalen moet geloven dan hebben nogal wat mensen een geweldig goede jachthond. In mijn optiek is dat echter verre van de waarheid, omdat chaos en geknoei maar al te vaak hoogtij viert.
Ik hoop altijd dat ik de uitnodigingen om met de honden mee te komen krijg, vanwege de kwaliteit van het werk. Daar werk ik dan ook hard aan. En dan bedoel ik niet het hele jaar door maar vooral ook tijdens de jachtdag zelf, waar dat draait om ordelijk gedrag, vlotte en ‘schone’ apporten en — bovenal — grote vind-capaciteiten.
Nee, ik ben zeker echt niet enige met goede honden. Maar je moet wel beginnen met die ambitie en er heel kritisch en hard aan werken.
Er bestaat ook niet zoiets als een goede hond op zich. Het is altijd de combinatie baas-hond. Een combinatie die op vele fronten moet deugen! Dat geldt voor de opleiding, de jachtkennis, de mentaliteit en de ervaring.
Voor jachthonden herkennen we het grote bejagen van de Staande Hond, het meer peuteren van de Spaniël (beide voor het schot) en het binnen brengen van het geschoten wild van de apporteur.
Maar de jacht van alle dag is niet op deze wijze opgesplitst. Feitelijk is elke jachtcombinatie een cultuur op zich. Het is aan mij, hondenzot, om mij te schikken aan die cultuur en te kijken wat wenselijk en nodig is. Ik ken mijn hond(en) en heb voldoende jachtverstand om te weten wat ons gezamenlijke einddoel altijd is: met een minimum aan geluid of andere verstoring al het geschoten wild binnen harken.
De diversiteit aan jachtculturen is enorm. Onder Retrievers wordt vaak gedaan alsof alles wat Engels is, ‘het beste is’. Ik ben niet van dat ‘kerkje’. Wie in Nederland mag (mee) jagen, die moet kijken wat in dat veld en in die combinatie van jagers wenselijk is.
Incidenteel doet zich een combinatie voor waarin orde en ethiek niet al te hoog in het vaandel staan. Mijn devies is strak en simpel: blijf daar weg! Zulke praktijken zijn besmettelijk en het weerhoudt anderen ervan om iemand uit te nodigen die zich met die leiden inlaat. Wij moeten willen jagen op een nette en verantwoordde manier. Dat is mede met goede honden, dus daarover nu meer.
Orde, discipline en ordelijkheid vormen regel nummer 1 voor een mooie jacht. Zonder een strakke en gedisciplineerde linie komt het wild niet goed voor de geweren, die dan op hun beurt mogen beslissen of zij dat al dan niet willen (mogen) schieten. Orde en discipline worden wel eens verkwanseld met als argument dat het toch gezellig moet zijn. Nou, met die orde en discipline blijft zowel de jacht als de gezelligheid veel beter in stand. Ik heb het genoegen een enorme diversiteit aan jachten op kleinwild te hebben mogen bijwonen en het zijn bovenal de jachten waar orde, discipline en respect heel hoog in het vaandel staan, waar de participanten het meest genieten.
Altijd gaat dat voor ons hondenmensen gepaard met
1. een goed opgeleide hond,
2. je eigen ordelijke handelen en
3. het respect voor wild, jachtcombinatie en elkaar als hondenbezitters.
Recentelijk was ik in een combinatie die over een mooi Nederlands jachtje beschikten. Er waren redelijk wat fazanten, mooie dekking en een aantal goede ‘geweren’. De intentie leek behoorlijk goed. Maar dan begint het met de linie drijvers en honden. De drijvende honden hobbelden maar wat rond en stootten natuurlijk ook wel wat op, maar het was al heel snel zichtbaar: men had geen notie van mooi hondenwerk en focus bij de honden. Het beeld is dan bij vrijwel al dit soort jachten gelijk: men gooit aan het begin van de drift de hond los en dat ding moet het maar uitzoeken. In de loop van de dag is dat dan gegarandeerde wanorde. Zonder duidelijke stijl en opdracht van jagen, kan een hond daar ook niets van snappen. Je krijgt zoiets niet automatisch. Mijn honden lopen eigenlijk nooit in de linie mee, maar het is een prachtige training en oefening — vooral voor picker up honden die te vaak grote hoeveelheden moeten nazoeken — en dus heb ik er dankbaar gebruik van gemaakt.
Bij de eerste drift door de kniehoge groenbemester had ik mijn 4-jarige hond, die dit werk nog nooit gedaan heeft en van nature graag tegendraads is, naast me. Ik was te bang dat hij uit de hand zou zijn en vreesde voor hazen. Hij is gedwee naast me en toont nauwelijks wild in de drift te ruiken. Het is een kapitale wildvinder, een stroper, dus als er wild in de drift had gezeten had ik dat aan zijn houding gezien. Halverwege lijn ik hem af en laat hem voorzichtig een klein stukje revieren. Dan weer snel aan de lijn bij het einde van de drift, maar er bleek in mijn regio niks uit te komen (ook niet van de andere honden). Ik had mijn hond goed gelezen en bij de volgende drift waar de bodem wat overzichtelijker was en vermoedelijk wat meer wild zou zijn, gooi ik mijn hond uit om te jagen: revierend vlak voor de linie. Na een meter of vijftig neem ik hem even aan de voet terug, uit voorzorg om de orde te handhaven. Er zit zichtbaar meer wildgeur, maar te weinig om mijn hond de hele lange akker te blijven sturen. Het is een retriever en die is bedoeld om te vinden. Dus als ik hem stuur dan moet ik betrouwbaar zijn dat er te vinden is. Als hij dus voldoende vaak (oude) wildgeur in de neus heeft dan kan ik hem wel laten jagen, maar ik moet onze onderlinge ordelijkheid niet verliezen en mijn geloofwaardigheid niet op het spel zetten. Door hem om de 50-100m even aan de voet terug te nemen, behoud ik die controle en de concentratie van de hond. In balans tussen vinden en voor mij werken; hij is zo’n hond die net wat liever ‘niet’ voor mij werkt.
En zo bouwden we het spel rustig op. We gaan vervolgens naar de duinachtige ruigtes. Het valt me op dat er een totaal verschil is in hoe men de honden aan het begin van de drift losgooit en ik mijn hond met een duidelijk doel inzet. De wind, de dekking en de geweren in de gaten houdend. Waar nodig neem ik mijn hond weer even terug of zelfs aan de voet, voordat het een ongeleid projectiel wordt en daarna kan hij weer netjes onder het geweer jagen. In deze ruigte zitten duidelijk goed fazanten, want mijn Retriever joeg als een Spaniël (sorry, spaniël mensen). Alle kansen moeten gecontroleerd worden, hij gaat overal onder de wind langs en soms in, maar hij heeft een grote neus en dat maakt menig hond arrogant. Deze hond is daarnaast genoeg stroper om dan toch te verifiëren. Het is heerlijk werken met hem, maar zijn capaciteiten en daarmee zijn zelfvertrouwen is zo groot, dat ik er voortdurend geconcentreerd aan werken moet; niet door me ermee te bemoeien maar wel in het gareel te houden. We hebben dan ook mooi wild gezien. Als er een haan wordt aangeschoten rent er een drijver achteraan, die ik maar met moeite weet te weerhouden. Want als er mensen bovenop lopen, kan geen hond goed werken. Aangeschoten wild vinden en binnenbrengen is een specialisme, dat hij al te vaak eerder heeft laten zien, maar hier was dat kennelijk nog geen gewoonte.
Dit was vandaag een prachtig voorbeeld van hoe je langzaam maar zeker de dag voor de hond inricht: gecontroleerd, gedisciplineerd en jagend met veel meer concentratie en dus efficiency.
Zo blijkt maar weer eens dat de opleiding van de hond vooral niet alleen om apporteren draait. Want ordelijk gedrag, samenspel en concentratie vormen de essentiële basis voor dat ene mogelijke apport.
Samenspel is dus zeker niet gelijk aan blinde gehoorzaamheid! Zo vernielt menig opleider het respect dat zijn hond voor hem zou willen en moeten hebben. Het samenspel dat je je hond gunt te vinden, hem gunt een kans te benutten.
Dát samenspel begint met respect voor elkaars rol tijdens het jagen, opgebouwd van pup af aan.
Maar die orde en discipline voor het respect voor elkaar begint voor 100% bij de leider! Enfin, daarover schreef ik al genoeg in de boeken Puppy Coach en Apporteeropleiding.
Wie meer van mij leest komt vaker het woord focus tegen. Focus of concentratie is wat een goede jachthond nodig heeft. Daarvoor moet hij in een goede conditie zijn, want een vermoeide hond kan zich minder goed concentreren. Ook daarom is het zaak om je hond niet onnodig te laten raggen en overal te laten raggen. Daarmee verpest ik de concentratie voor de belangrijke zaken, in ons geval de fragiele odeur van geschoten wild.
Tijdens de jacht op de patrijzen in Frankrijk, gebeurt dat goeddeels al in oktober bij warmer en droger weer. De super snelle, vluchtig aangetikte patrijsjes verdwijnen onder het dichte bietenblad en dan is veel ervaring gewenst. Maar de hond die niet heeft geleerd om met vind-concentratie te werken, die krijgt lang niet die hoeveelheid wild binnen die een geconcentreerd werkende hond vindt.
Dat zelfde zie je bij een hond die voor het schot werkt (op de voorjaarsveldwedstrijden). Daar kan hij van nature mooi lopen, maar zonder de focus — die de voorjager er in legt — wordt het nooit een grote hond. Daarom is het terugnemen van je hond, het altijd met veel concentratie van jezelf met je hond werken (niet de druk!) van zo groot belang. Voor de apporteur wordt te vaak een dummy of stuk wild gegooid, omdat men denkt dat de hond veel veel veel moet apporteren. Nee, je moet de hond niet afstompen! Een spaarzaam, goed doordacht apport, waarvoor de hond zich met concentreren, dát is nuttig.
Dat is ongeveer in het verlengde van wat ik in het begin van dit artikel een ‘schoon apport’ noemde. Iets wat volgens de Vlamingen dan schoon uitgevoerd gaat heten. Maar met een schoon apport bedoel ik, de hond die fel (rustig) oplet, een goede oriëntatie heeft (ontwikkeld), die als een streep onder de wind naar de valplek loopt en daar geconcentreerd zoekt, ik zou moeten zeggen: vindt. En dan niet weet hoe snel hij dat bij mij moet brengen om weer klaar te zijn voor wat zich meer aandient. Dat is een schoon uitgevoerd apport.
Een hond met die gedrevenheid, die zal ook beter en fanatieker een gekwetst stuk vinden. Hij kan zich concentreren op de achtervolging. Want op wat grotere jachten komt het regelmatig voor dat er tijdens het zoeken van de hond op dat ene aangeschoten stuk, er niet al te ver bij vandaan al een volgend stuk valt. Jouw hond dient maar op één stuk tegelijk te werken. Als dat eerste stuk aangeschoten is, dan is het voor elke hond verleidelijk om maar snel naar dat dooie ding te gaan racen.
Concentratie of focus, is iets wat je de hond leert! Dat heet opleiden.
Een hond wordt geboren met de neus, die hij in de genen heeft meegekregen. En hoewel fokken gokken blijft, is een zorgvuldige fokselectie je best mogelijke garantie.
Het is zeker geen garantie of een hond een stamboom heeft vol met zogeheten werkkampioenen. Dat zegt in toenemende mate meer over de voorjager dan over de hond. Maar ook die veldwedstrijd-voorjagers, die zoeken zich natuurlijk een hond die een goede neus hebben. Bij Retrievers is dat echter steeds minder vaak nodig omdat die voorjagers soms liever een dienstbare hond hebben met talent voor luisteren. Onze veldwedstrijden voor apporterende honden worden daar steeds meer op afgestemd.
Voor de jacht prefereer ik een lastige, eigenwijze hond met een grote neus en veel jachtverstand. Dat is niet gemakkelijk gedurende de opleiding, maar na vier-vijf jaar heel hard werken wel een enorm genot! Dat levert zoveel extra wild op. In totaal 14 jachtdagen is het mij dit seizoen al overkomen dat bij de presentatie van het tableau met nadruk werd opgemerkt dat het aantal getelde schoten gedeeld door het aantal stuks op het tableau, dat goede gemiddelde, niet in de laatste plaats van te danken was aan onze honden. Daar ga ik voor!
Door de geconcentreerde wijze van opleiden (vorige paragraaf), leert de hond ook beter zijn neus te gebruiken. Voor onze waarneming heeft hij dan een beter neus. Opleiden kan de kwaliteit van de neus extra stimuleren.
Al die honden die met veel warrigheid en chaos hebben leren werken (en dat zijn er helaas nog steeds heel erg veel), die hebben nooit goed geleerd hoe hun neus in te zetten. Met efficiency! Dat is niet één klein trucje, nee, dat is een stijl van opleiden.
Een jachthond mag op papier goed zijn, qua afstamming en opleiding, maar hij wordt pas echt een goede jachthond als hij veel wild ziet. Zowel de honden voor het schot als de honden na het schot moeten onder wild komen, veel wild !
Een jonge staande hond laten jagen in een veld zonder wild, is funest. Je stuurt hem om te vinden terwijl je weet dat er niks zit? Hoezeer wil je het vertrouwen in jou beschamen?
Maar ook voor mij is het funest om een jonge hond te sturen en te sturen op een stuk dat er niet blijkt te liggen (althans de jonge hond niet vindt). Je hebt van die jagers die zeker weten dat het stuk kik-dood op 100m in de bieten viel. Gelukkig bevind ik mij in toenemende mate onder jagers die goed weten wat ze doen en die mij zelden voor niets sturen, of het er in geval van twijfel bij vertellen. Dan kan ik er een oudere hond op zetten; een hond waarbij ik voldoende krediet heb opgebouwd. Een jonge hond zet ik alleen op de ‘gemakkelijker’ te vinden stukken en dan kan het nog mislopen, maar dan heb ik hem er niet op door gedreven. Want ook ik ben op jacht als een stroper, dat laatste stuk dat wil ik persé binnen hebben! Voor elk stuk ben ik bereid hard te werken. Als dat in mijn attitude zit dan draag ik dat aan mijn honden over. ‘Mooi weer’ spelende pickers-up zijn dus per definitie te mijden, die hebben dezelfde mentaliteit honden.
Er is dus veel wild voor nodig om een hond ervaring mee te geven. Als ik jaag op jachten met behoorlijk veel wild dan kost het me ongeveer twee jaar om een hond in de leeftijdsperiode van 2 tot 4 jaar voldoende ervaring mee te geven om tot een echt goede jacht om te komen. Daarna begin je langzaam maar zeker de oogsten. Maar ook dan is er tijdens het jagen nog steeds verdere ervaring en bijschaven nodig.
Een jonge hond die voor het eerst bij een sterke runner komt, schrikt vaak enkele keren terug. Logisch en natuurlijk sta ik wel met kromme tenen toe te kijken, maar hoe kan een onervaren hond weten dat deze fazant gekwetst is? Gaande het seizoen gaat hij vooral bij het nazoeken ervaring in de neus krijgen dat aangeschoten wild anders ruikt dan dood en heel anders dan gezond wild. Een hond met verstand (ervaring) rent niet achter gezonde fazanten aan, daar verdoe je je energie niet op. Die ervaring begint de hond op te doen bij allerlei situaties op de grond. In de ren (waar de fazanten Engelse stijl) zijn opgegroeid zijn altijd veel geuren en de fazanten komen er geregeld terug, maar de afrastering is opgerold of weg en dus zijn de gezonde fazanten door de hond niet te krijgen. Dat zijn de beste plekken voor een hond om geuren te leren onderscheiden. Gezond, gekwetst of dood? Wellicht ook hoe gekwetst, maar dat ontgaat aan mijn waarneming.
Door de hond dus onder veel wild te brengen, moet je de orde en controle bij jezelf (en je hond) hebben en de kennis willen opdoen. Dan pas kun je er aan denken, kansen te krijgen voor zulke ervaringen. Heeft de hond dan twee seizoenen, één seizoen zorgvuldig als leerlingetje en nog een seizoen voor meer echte ervaring, meegedraaid dan ga je echt plezier aan je hond beleven. Dan moet je de harmonie van samen jagen wel ongeveer op orde hebben.
En dan nog blijft het een voortdurend balanceren op dat hoge, dunne koord van totale gedrevenheid en ordentelijk gedrag.
Een goed jachthond is een doortastende en efficiënte grote wildvinder!